nr. |
Wat dit betekent kunnen we lezen in de Catechismus van de Katholieke Kerk
|
631 | "Jezus is in de diepte
afgedaald. Hij die is neergedaald, is dezelfde die ook is
opgestegen" (Ef. 4,9-10). De geloofsbelijdenis van de apostelen
belijdt in hetzelfde geloofsartikel de nederdaling ter helle van
Christus en zijn verrijzenis uit de doden op de derde dag, omdat Hij in
zijn Pasen uit de diepte van de dood het leven laat.
|
632 | De herhaalde bevestigingen van
het Nieuwe Testament dat Jezus is opgewekt uit de doden" (Hand,
3,15; Rom. 8,11; 1 Kor. 15,20), veronderstellen dat Hij voorafgaand aan
de verrijzenis in het verblijf van de doden vertoefd heeft (Vgl. Heb.
13,20). Dat is de eerste betekenis die de prediking van de apostelen
gegeven heeft aan Jezus' nederdaling ter helle. Jezus heeft, evenals
alle mensen, de dood gekend. Hij heeft zich met zijn ziel bij hen
gevoegd in het dodenrijk. Maar Hij is er nedergedaald als Verlosser, de
Blijde Boodschap verkondigend aan de geesten die er waren gekerkerd (Vgl.
1 Petr. 3,18-19).
|
633 | Het dodenrijk waarin Christus
na zijn sterven is nedergedaald, noemt de Schrift de hel, de Sjeool of
de Hades (Vgl. Fil. 2,10; Hand. 2,24; Apok. 1,18; Ef. 4,9), omdat zij
die zich daar bevinden, verstoken zijn van het zien van God (Vgl. Ps.
6,6; 88,11-13). Dat is immers het geval voor alle doden, goede of
slechte, wanneer zij wachten op de Verlosser (Vgl. Ps. 89,49; 1 Sam.
28,19; Ez. 32,17-32) dat wil niet zeggen dat hun lot gelijk is, zoals
Jezus laat zien in de parabel van de arme Lazarus, die in "de
schoot van Abraham" was opgenomen (Vgl. Lc. 16,22-26). "Het
zijn juist de zielen van deze vromen die in de schoot van Abraham op hun
bevrijder wachtten, die Jezus Christus bevrijdde, toen Hij nederdaalde
ter helle" . Jezus is niet nedergedaald ter helle om de verdoemden
te bevrijden, evenmin om de hel van de verdoemenis af te breken,
maar om de rechtvaardigen die Hem voorgegaan waren, te bevrijden (Mt
27,52-53).
|
634 | "Het evangelie is ook aan
gestorvenen verkondigd..." (1 Petr. 4,6). De nederdaling ter helle
is de volledige vervulling van de evangelische aankondiging van het
heil. Zij is de allerlaatste fase van de Messiaanse zending van Jezus.
Deze fase is zeer beperkt in de tijd, maar strekt zich ontzettend ver
uit wat haar werkelijke betekenis betreft. Zij leert dat het
verlossingswerk zich uitbreidt tot alle mensen van alle tijden en van
alle plaatsen, want allen die zijn gered, hebben immers deel gekregen
aan de verlossing.
|
635 | Christus is dus neergedaald in
de diepte van de dood (Vgl. Mt. 12,40; Rom. 10,7; Ef. 4,9), opdat
"de doden de stem van Gods Zoon zullen horen en die haar horen,
zullen leven" (Joh. 5,25). Jezus, "de leidsman ten leven"
(Hand. 3,15) heeft "door zijn dood de vorst van de dood, de duivel,
onttroond en hen die door de vrees voor de dood heel hun leven aan
onvrijheid onderworpen waren, bevrijd" (Heb. 2,14-15). Voortaan
heeft de verrezen Christus "de sleutels van de dood en het
dodenrijk" (Apok. 1,18) en "buigt bij de naam van Jezus zich
iedere knie in de hemel, op aarde en onder de aarde" (Fil. 2,10).
Vandaag heerst er een grote stilte op aarde; een grote stilte en verder
een grote verlatenheid. Een grote stilte want de Koning slaapt. De aarde
heeft gebeefd en is tot rust gekomen, omdat God in het vlees is
ingeslapen en hen die sedert eeuwen sliepen, heeft Hij doen opstaan
(...). Voorzeker gaat Hij onze eerste voorvader, zoals het verloren
schaap, zoeken. Ongetwijfeld wil Hij ook hen die in de duisternis en de
schaduw van de dood gezeten zijn (vgl. Lc. 1,79), bezoeken, ongetwijfeld
gaat Hij de gevangen Adam en ook Eva, die met hem gevangen zit, van hun
smarten bevrijden, Hij, hun God en hun Zoon (...). Ik ben uw God, degene
die omwille van u uw zoon geworden is (...). Ontwaak, gij die slaapt,
want Ik heb u niet daarom geschapen, opdat gij hier in de onderwereld
geketend uw dagen slijt. Sta op uit de doden, Ik ben het leven van de
doden.
|
638 | "Wij dan verkondigen u de
blijde boodschap, dat God de belofte aan de vaderen gedaan, voor ons,
hun kinderen, vervuld heeft door Jezus te doen verrijzen" (Hand.
13,32-33). De verrijzenis van Jezus is de hoogste waarheid van ons
geloof in Christus, geloofd en beleefd als centrale waarheid door de
eerste christengemeenschap, als fundamentele waarheid door de
overlevering doorgegeven, vastgelegd door de geschriften van het Nieuwe
Testament, tegelijk met het kruis gepredikt als wezenlijk onderdeel van
het Paasmysterie.
|
639 | Het mysterie van de
verrijzenis van Christus is een werkelijk gebeuren waarvan men de
manifestaties in de geschiedenis heeft kunnen constateren, zoals het
Nieuwe Testament getuigt. Reeds de heilige Paulus kan omstreeks het jaar
56 aan de Korintiërs schrijven: "Ik heb u overgeleverd wat ik ook
zelf als overlevering heb ontvangen, namelijk dat Christus gestorven is
voor onze zonden, volgens de Schriften, en dat Hij begraven is, en dat
Hij is opgestaan op de derde dag volgens de Schriften, en dat Hij is
verschenen aan Kefas en daarna aan de Twaalf" (1 Kor. 15,3-4). De
apostel spreekt hier over de levende overlevering van de verrijzenis,
die hij ontvangen had na zijn bekering voor de poorten van Damascus (Vgl.
Hand. 9,3-18).
|
640 | "Wat zoekt ge de Levende
bij de doden? Hij is niet hier, Hij is verrezen" (Lc, 24,5-6). In
het kader van de gebeurtenissen van Pasen is het eerste element waar men
op stuit, het lege graf. Dat is op zich geen direct bewijs. De
afwezigheid van het lichaam van Christus in het graf zou ook anders
uitgelegd kunnen worden (Vgl. Joh. 20,13; Mt. 28,11-15).
Desondanks is het lege graf voor allen een wezenlijk teken geweest. De
ontdekking ervan door de leerlingen is de eerste stap geweest naar de
erkenning van het feit zelf van de verrijzenis. Dat is allereerst het
geval voor de heilige vrouwen (Vgl. Lc. 24,3.22-23), daarna voor Petrus
(Vgl. Lc. 24,12). "De door Jezus beminde leerling" (Joh. 20,2)
verzekert dat hij bij het binnengaan van het lege graf en het ontdekken
van "de zwachtels die daar lagen" (Joh. 20,6) "zag en
geloofde" (Joh. 20,8). Dat veronderstelt dat hij uit de toestand
van het lege graf (Vgl. Joh. 20,5-7) afgeleid heeft dat de afwezigheid
van het lichaam van Jezus niet het resultaat van mensenwerk geweest kan
zijn en dat Jezus niet eenvoudigweg teruggekeerd was tot een aards
leven, zoals in het geval van Lazarus (Vgl. Joh. 11,44).
|
641 | Maria Magdalena en de heilige
vrouwen zijn de eerste geweest, die de Verrezene ontmoet hebben (Vgl.
Mc. 16,1; Lc. 24,1). Zij kwamen om het balsemen van het lichaam van
Jezus, dat, op de avond van de Goede Vrijdag (Vgl. Mt. 28,9-10; Joh.
20,11-18) vanwege het aanbreken van de sabbat haastig begraven was, te
voltooien (Vgl. Joh. 19,41.42). Zo waren de vrouwen voor de
apostelen zelf de eerste boodschapsters van de verrijzenis van Christus
(Vgl. Lc. 24,9-10). Daarna verschijnt Jezus aan de apostelen, allereerst
aan Petrus, dan aan de Twaalf (Vgl. 1 Kor. 15,5). Petrus, die geroepen
is het geloof van zijn broeders te versterken (Vgl. Lc. 22,31-32), ziet
dus de Verrezene vóór hen en op grond van zijn getuigenis roept de
gemeenschap uit: "De Heer is waarlijk verrezen, Hij is aan Simon
verschenen" (Lc. 24,34.36).
|
642 | Al wat in die Paasdagen
gebeurd is, betrekt ieder van de apostelen afzonderlijk - en heel in het
bijzonder Petrus - bij de vestiging van het nieuwe tijdperk dat op
Paasmorgen begonnen is. Als getuigen van de Verrezene blijven zij de
fundamenten waarop zijn kerk gegrondvest is. Het geloof van de eerste
gemeenschap van gelovigen is gebaseerd op het getuigenis van concrete
mensen, die de christenen kenden en die voor het merendeel nog onder hen
leefden. Deze "getuigen van de verrijzenis van Christus" (Vgl.
Hand. 1,22) zijn vooral Petrus en de Twaalf, maar zij niet alleen:
Paulus zegt duidelijk dat Jezus behalve aan Jakobus én aan alle
apostelen ook nog aan meer dan vijfhonderd personen tegelijk verschenen
is (Vgl. 1 Kor. 15,4-8).
|
643 | Geconfronteerd met deze
getuigenissen is het onmogelijk de verrijzenis van Christus te
interpreteren als iets dat buiten de fysieke orde valt en haar niet te
erkennen als een historisch feit. Uit de feiten blijkt dat het geloof
van de leerlingen door het lijden en de kruisdood van hun Meester, door
Hem van tevoren aangekondigd, radicaal op de proef gesteld is (Vgl. Lc.
22,31-32). De schok die het lijden teweegbracht, was zo groot dat de
leerlingen (of tenminste sommigen onder hen) niet onmiddellijk het
bericht over de verrijzenis geloofden. Verre van ons een gemeenschap te
tonen die gegrepen is door een mystieke vervoering, laten ons de
evangelies leerlingen zien die terneergeslagen ("met een bedrukt
gezicht" Lc. 24,17) en bang zijn (Vgl Joh. 20,19). Daarom geloofden
zij de heilige vrouwen niet, toen zij van het graf terugkeerden, en
"leek dat verhaal hun beuzelpraat" (Lc. 24,11). Wanneer Jezus
op de avond van Pasen aan zijn leerlingen verschijnt, "maakt Hij
hun een verwijt van hun hardnekkig ongeloof, omdat zij geen geloof
hadden geschonken aan diegenen die Hem gezien hadden, nadat Hij verrezen
was" (Mc. 16,14).
|
644 | Zelfs wanneer de leerlingen
geconfronteerd worden met de werkelijkheid van de verrezen Jezus,
twijfelen zij nog (Vgl Lc. 24,39), zo onmogelijk komt hun de zaak voor:
zij menen een geest te zien (Vgl Lc. 24,39). "Van vreugde en
verbazing kunnen zij niet geloven" (Lc. 24,41). Thomas zal dezelfde
beproeving van de twijfel kennen ((Vgl. Joh. 20,24-27) en bij de laatste
verschijning in Galilea, zoals die door Matteüs verteld wordt,
"twijfelden sommigen echter" (Mt. 28,17). Daarom is de
hypothese dat de verrijzenis een "product" van het geloof (of
van de lichtgelovigheid) van de apostelen zou zijn geweest, ongegrond.
Integendeel: hun geloof in de verrijzenis is onder de werking van de
goddelijke genade voortgekomen uit de directe ervaring met de
werkelijkheid van de verrezen Jezus.
|
645 | Jezus treedt na zijn
verrijzenis rechtstreeks in contact met zijn leerlingen door hen aan te
raken (Vgl. Lc. 24,39; Joh. 20,27) en de maaltijd met hen te gebruiken (Vgl
Lc. 24,30.41-43; Joh. 21.9.13-15). Hij nodigt hen uit daardoor te
erkennen dat Hij geen geest is (Vgl Lc. 24,39), maar vooral om daardoor
vast te stellen dat het verrezen lichaam waarin Hij hun verschijnt,
hetzelfde lichaam is dat gefolterd en gekruisigd is, aangezien het nog
de sporen draagt van het lijden (Vgl. Lc. 24,40; Joh. 20,20.27). Dit
authentieke, werkelijke lichaam heeft echter tegelijkertijd de nieuwe
kenmerken van een verheerlijkt lichaam: het is niet meer gebonden aan
tijd en ruimte, maar Hij kan het laten verschijnen op welke wijze en
wanneer Hij maar wil (Vgl. Mt. 28,9.16-17; Lc. 24,15.36; Joh.
20,14.19.26; 21,4), want zijn menselijke natuur kan op aarde niet meer
vastgehouden worden en behoort alleen nog maar tot het goddelijk rijk
van de Vader (Vgl. Joh. 20,17). Daarom ook staat het Jezus na zijn
verrijzenis volledig vrij te verschijnen, zoals Hij wil: in de gedaante
van de tuinman (Vgl Joh. 20,14-15) of "in andere gedaantes"
(Mc. 16,12) dan die welke aan de leerlingen bekend waren, juist om hun
geloof op te wekken (Vgl. Joh. 20,14; 21,4.7).
|
646 | De verrijzenis van Christus
was geen terugkeer naar het aardse leven, zoals dat het geval was met de
opwekkingen die Hij voor Pasen gedaan had: de dochter van Jaïrus, de
jongeman uit Naïm en Lazarus. Deze feiten waren wonderbare
gebeurtenissen, maar de door een wonder ten leven gewekte personen
kregen door de macht van Jezus een "gewoon" aards leven terug.
Op een gegeven ogenblik zullen zij opnieuw sterven. De verrijzenis van
Christus is wezenlijk anders. In zijn verrezen lichaam gaat Hij van (de
toestand van) de dood over naar een ander leven buiten tijd en ruimte,
Het lichaam van Jezus is in de verrijzenis vervuld van de kracht van de
heilige Geest; Hij deelt in het goddelijk leven door de staat van zijn
heerlijkheid, en wel zo dat de heilige Paulus over Christus kan zeggen
dat Hij "de hemelse mens" is (Vgl. 1 Kor. 15,35-50).
|
647 | "O waarlijk heilige
nacht", zingt het Exsultet, "de enige die tijd en uur
mocht kennen waarop Christus uit de doden verrees!" Niemand is
immers ooggetuige geweest van de gebeurtenis zelf van de verrijzenis en
geen enkele evangelist beschrijft haar. Niemand heeft kunnen zeggen hoe
zij fysiek gezien tot stand gekomen is. En het diepste wezen ervan, de
overgang naar een ander leven, was nog minder zintuiglijk waarneembaar.
Hoewel de verrijzenis een historische gebeurtenis is, die door het teken
van het lege graf en de werkelijkheid van de ontmoetingen van de
apostelen met de verrezen Christus vast te stellen is, blijft ze, in
zoverre ze de geschiedenis te boven gaat en daarboven uitstijgt, ten
diepste een geloofsmysterie. Daarom toont de verrezen Christus zich niet
aan de wereld (Vgl. Joh. 14,22), maar wel aan zijn leerlingen, "aan
degenen die Hem van Galilea naar Jeruzalem hadden vergezeld, juist aan
degenen die nu getuigen van Hem zijn voor het volk" (Hand. 13,31).
|